Brandmelding.
De alarmcentrale.
De alarmcentrale van de brandweer krijgt meldingen meestal binnen via het 1-1-2
alarmnummer.
Ze wordt zo gewaarschuwd voor brand en ongevallen.
De alarmcentrale waarschuwt de brandweermensen. Alarmeren heet dat. Dit
alarmeren kan op verschillende manieren.
1. Door een sirene/bel of lichten of allebei.
2. Door een pieper.
3. Door de mobilofoon of de portofoon.
Brandweermensen die in de kazerne zijn, worden meestal gealarmeerd via een
sirene en lichten.
Brandweermensen die niet in de kazerne zijn, worden meestal door een pieper
gealarmeerd. Een pieper is een apparaatje dat je in je zak kunt stoppen. Het
gaat piepen als je moet komen omdat er brand is of er een ongeluk is gebeurd.
Door een portofoon en een mobilofoon kun je wel terugpraten. Deze hulpmiddelen
worden gebruikt om brandweermensen te alarmeren die al bezig zijn. Bijvoorbeeld
met een kat uit een boom halen of een kelder leegpompen. Als er ergens anders
brand of een auto-ongeluk is, worden ze gewaarschuwd via de portofoon of
mobilofoon. Ze gaan dan naar de brand of het auto-ongeluk, want dat is
belangrijker.
Portofoon.
De portofoon is een draagbaar apparaat met een kleine antenne. Het is hetzelfde
als een walkietalkie.
De bevelvoerder gebruikt de portofoon om goed te kunnen overleggen met andere
brandweermensen.
Denk maar eens aan een brand in een groot gebouw. Je kunt dan niet naar elkaar
schreeuwen. Bijvoorbeeld wat er aan de hand is. Waar je mee bezig bent. Wat
anderen moeten doen. Enzovoort.
Met een portofoon kan de bevelvoerder doorgeven wat de mensen van zijn ploeg
moeten doen.
De brandweermensen kunnen weer aan de bevelvoerder vertellen wat ze zien en waar
ze mee bezig zijn.
Mobilofoon.
De mobilofoon is niet draagbaar. Hij is vastgemaakt in de brandweerwagen. Hij
lijkt een beetje op een autoradio.
Hij wordt gebruikt om boodschappen aan de alarmcentrale door te geven.
Bijvoorbeeld wanneer de brand uit is en wanneer de ploeg teruggaat naar de
kazerne.
De alarmcentrale geeft ook boodschappen via de mobilofoon door aan de
brandweerwagen. Zo wordt verteld of het een grote of kleine brand is, of er
slachtoffers zijn en of er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
De mobilofoon wordt ook gebruikt om berichten door te geven tussen verschillende
brandweerwagens.
De opkomst en uitruk.
Brandweermensen die worden opgepiept, gaan zo snel mogelijk naar de kazerne.
Als er voldoende brandweermensen in de kazerne zijn, gaan ze zo snel mogelijk op
weg naar de brand of het ongeluk. Dat heet uitrukken.
Afhankelijk van de grootte van de brand of het ongeluk, rukken er één of meer
brandweerwagens uit. Bij een kleine brand of een klein ongeluk is één
brandweerwagen voldoende. Maar bij een grote brand of een groot ongeluk is het
soms nodig om meer wagens te laten uitrukken.
Om snel door het verkeer op de plaats van de brand of het ongeluk te komen,
heeft elke brandweerwagen blauwe zwaailichten en een sirene. Wanneer die
gebruikt worden, moeten andere weggebruikers de brandweerwagen voorrang geven.
Volgende Hoofdstuk
Copyright © 2004 Brandweer
Gennep. Alle rechten voorbehouden.
Laatst bijgewerkt:
18-05-2007